Je had het aangekondigd en ik had je half geloofd. Had ik je moeten tegenhouden? Gelukkig heeft geen vreemde onze vreemde band verraden. Ik heb je levenskracht in mijn handen opgeslagen. De woorden die je bedacht, de liefkozingen die je schonk, het genot dat je ervoer, de verzetsdaden die je toch stelde.
Jij was mijn vrouw, mijn kind, mijn slet, mijn lief, mijn dier. Jij zei me dat je niets voelde, dat je leeg was. Je leefde op jezelf, in een klein appartement met je moeder, die alles voor je deed, om niet te moeten zien dat ze tekortgeschoten had. Toen ik jou leerde kennen, besefte ik dat een leven ook kapot kan gaan. Ik zag hoe je tegen jezelf vocht om niet ten onder te gaan.
Zonlicht kon je niet verdragen. Je bleef een schemervrouw. Het trok me onweerstaanbaar aan. Toch wilde ik je naar het licht brengen. Daarin uitte ik mezelf paradoxaal aangetrokken tot het duister. Ik wilde erin vertoeven, en ik wilde erin naar het licht dorstten. Ik wilde je dwingen om jezelf te redden, maar daartoe was ik niet in staat.
Je voeten hebben deze grond geraakt. Je was onder ons, dacht en ademde. Je keek in stilte rond en onthield alles wat men zei of deed. Je was getuige van onzekerheid en geweld. Het geluk dat je kende, kwam snel en overdonderend en verdween nog sneller. Je bevond je aan de rand, waar mensen zich blootgaven. Op het internet, in het uitgangsleven, in hotels.
Je verdrong het verleden, weigerde de toekomst te aanschouwen. Je zei niemand te vertrouwen, maar bleef verbaasd bedrogen worden. Je deed mij beseffen dat het er niet toe doet, dat jij al ging en ik later pas zal volgen. Er is geen zin buiten degene die we ervaren, en jij ervoer die niet. Je was bijzonder slim, dacht sneller dan een ander. Maar je wou te veel begrijpen, en bleef dwalen.
Je was, in zekere zin, de duistere romantiek waar ik in mijn teksten naar zocht, maar waar ik niet naar durfde leven. Omdat het daarmee eindigt zoals het met jou is gegaan. Een vlucht van nergens naar nergens, die ik vanaf de kade gadesloeg. Je begreep niet waarom ik voor je koos, omdat je niet zag hoe je in je zoektocht naar leven leven schonk.
We waren met niet veel. Een moeder, vader en een aantal vrienden. Ik huilde niet. Mijn verdriet was milder, omvattender. Ik dacht aan de spilzucht eigen aan dit bestaan, de offers die vooruitgang vergt, de verhalen die verloren zijn gegaan. De koude lentewind blies in mijn gezicht. Ik bleef lang staan, tussen de bomen en het gras.